Vereenzelviging van de rechtspersoon met degenen achter de schermen

Net als een mens van vlees en bloed (= natuurlijk persoon) kan een rechtspersoon (bijvoorbeeld een besloten vennootschap) deelnemen aan het rechtsverkeer. De rechtspersoon is een zelfstandig drager van rechten en plichten. De aandeelhouders, noch de bestuurders zijn aansprakelijk voor de verplichtingen die een rechtspersoon aangaat. Dat verklaart de populariteit van de rechtspersoon. Er zijn echter uitzonderingen. Een bestuurder van de rechtspersoon kan persoonlijk aansprakelijk worden gesteld, indien hij onrechtmatig handelt. Over ‘bestuursaansprakelijkheid’ bestaat inmiddels veel rechtspraak. De meest vergaande vorm van aansprakelijkheid is ‘vereenzelviging’: de rechtspersoonlijkheid wordt geacht niet te bestaan. De gedragingen van de rechtspersoon worden één op één toegerekend aan de personen achter de rechtspersoon.

De rechtspraak staat zeer terughoudend tegenover ‘vereenzelviging’ in het vennootschapsrecht. Dat is niet vreemd, want daarmee worden de fundamentele beginselen van het vennootschapsrecht in feite overboord gezet. Slechts in uitzonderlijke gevallen is de rechter bereid om tot ‘vereenzelviging’ over te gaan. Kort geleden koos de kantonrechter te Utrecht in een procedure voor ‘vereenzelviging’, en dat in een situatie die wel vaker aan de orde is (maar niet altijd aan het daglicht komt). In vereenvoudigde vorm kwam de zaak op het volgende neer.

X produceert lijkhoezen. Y distribueert de lijkhoezen in (onder andere) de Benelux. Y heeft drie aandeelhouders. Deze aandeelhouders krijgen ruzie. Twee aandeelhouders vertrekken bij Y. Bij hun vertrek tekenen zij met X een non-concurrentiebeding, dat inhoudt dat zij gedurende drie jaren in de Benelux geen lijkhoezen zullen produceren en/of verhandelen op straffe van een dwangsom van € 10.000 per overtreding.

Kort daarna wordt Z Ltd. opgericht met een stroman als directeur. De twee aandeelhouders trekken achter de schermen aan de touwtjes. En dat maken zij ook kenbaar aan een klant, die zij vroeger via Y bedienden, met als tekst (geparafraseerd): ‘We zijn goed op gang met de productie van bodybags. We gaan die leveren via Z Ltd. Wij zitten in de achtergrond en zijn in principe gewoon eigenaar, alleen aan de voorkant staat een andere naam. We weten dat je hiervoor begrip hebt.’

De klant doet inderdaad een bestelling, maar blijkt minder begripvol dan gedacht. De klant speelt de brief door aan X, die daarop zowel één van de voormalige aandeelhouders van Y (de andere is met de noorderzon vertrokken) als Z Ltd aanspreekt.

De voormalige aandeelhouder ontkent dat hij het non-concurrentiebeding overtreedt. Hij ontkent betrokkenheid bij Z Ltd. Z Ltd ontkent gebonden te zijn aan het non-concurrentiebeding. Zij is daarbij immers geen partij.

De kantonrechter oordeelt dat de twee voormalige aandeelhouders het bij Z Ltd volledig voor het zeggen hadden en dat zij via Z Ltd bewust een rookgordijn hebben opgeworpen om onder het non-concurrentiebeding uit te komen. Daarmee hebben zij misbruik gemaakt van het identiteitsverschil tussen hen (als natuurlijke personen) en Z Ltd als rechtspersoon.

De kantonrechter heft het identiteitsverschil tussen hen op. Dat leidt er toe dat niet alleen de aandeelhouder, maar ook Z Ltd aansprakelijk wordt gehouden voor de overtreding van het non-concurrentiebeding en dus de boete is verschuldigd.

Zou de kantonrechter hebben gekozen voor aansprakelijkheid van Z Ltd wegens onrechtmatige daad (profiteren van de wanprestatie van een ander), dan zou Z Ltd weliswaar aansprakelijk zijn geweest voor de schade van X, maar had zich het vaak voorkomende probleem bij de overtreding van een non-concurrentiebeding voorgedaan: het bewijs van de schade die X daardoor geleden heeft. Nu werd Z Ltd rechtstreeks aansprakelijk geacht voor de verbeurde boete, ook al was zij oorspronkelijk geen partij bij het non-concurrentiebeding.