Onlangs heeft gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de eigenaar, die dacht dat hij zijn kantoorpand met woning had verkocht, in het ongelijk gesteld. Het hof is daarmee tot een andere conclusie gekomen dan de rechtbank te Leeuwarden, die eerder oordeelde dat de koper het pand moest afnemen.
De directeur van een evenementenbedrijf ontving een goed bod op zijn bedrijfspand, maar moest op korte termijn een ander pand zien te vinden. Via een gezamenlijke kennis hoorde de eigenaar hiervan en bood zijn kantoorpand met bovenwoning te koop aan. Dat pand zou wel verbouwd moeten worden en er was een exploitatievergunning nodig. Beiden spraken er enkele keren over en een week na het eerste gesprek bekeek de directeur van het evenementenbedrijf het pand samen met zijn architect en accountant. Daarna stelde de notaris een voorlopig koopcontract op. Tot levering van het pand kwam het echter niet.
Volgens het hof kon de eigenaar de interesse van de directeur voor zijn pand niet opvatten als de aanvaarding van een aanbod. De eigenaar wist dat het pand eerst verbouwd zou moeten worden en dat er vergunningen verleend moesten worden. Dat zou nog de nodige tijd vergen, terwijl de directeur tijdens de eerste bespreking het pand nog niet eens had beoordeeld op haar geschiktheid voor het evenementenbedrijf en er maar weinig tijd was voor de bedrijfsverplaatsing. Daar komt bij dat het initiatief voor de eerste bespreking van de eigenaar uitging omdat hij daarbij een eigen belang had. Het maakt daarbij niet uit dat de eigenaar kennelijk dacht dat de koop al rond was omdat het eerste gesprek in een vriendschappelijke sfeer verliep en er over de prijs van het kantoorpand niet is onderhandeld.
Bron: Pleinplus