Zeker in een financiële crisis zijn betalingsachterstanden aan de orde van de dag. Op basis van Europese regelgeving is op 16 maart 2013 een wetswijziging ingevoerd die maakt dat de manier waarop contractspartijen en adviseurs naar betaling en betalingsachterstanden (moeten) kijken is veranderd. Die heb ik eerder gehoord, zal de oplettende lezer denken, terwijl later bleek dat de soep toch iets minder heet gegeten werd. Ditmaal is het daadwerkelijk waar. Wat is er veranderd?
Om paal en perk te stellen aan de door de wetgever gesignaleerde oplopende betalingsachterstanden is de bestaande wetgeving aangepast. Een nieuw wetsartikel bepaalt ten aanzien van overeenkomsten waarbij beide contractspartijen zakelijk actief zijn, dat indien de schuldenaar die een betalingstermijn laat verlopen, deze zonder aanmaning onmiddellijk een bedrag voor invorderingskosten van ten minste 40 euro verschuldigd is. De bepaling geldt uitsluitend indien de schuldenaar een onderneming of een overheid is. Voor consumenten is een uitzondering gemaakt.
Invorderingskosten moeten niet gelijk gesteld worden aan buitengerechtelijke incassokosten. Vooralsnog is onduidelijk wat de positie van de 40 euro invorderingskosten ten opzichte van de buitengerechtelijke incassokosten is. Uitgangspunt van de buitengerechtelijke incassokosten is dat de schuldeiser daadwerkelijk activiteiten moet hebben verricht om aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten te kunnen maken. Uit de rechtspraak volgt dat een eenvoudige, herhaalde aanmaning of een enkele schikkingspoging niet voldoende is om aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke kosten te maken. De vraag wat dan wel moet worden gedaan om voor toekenning van de incassokosten in aanmerking te komen, ligt nog grotendeels open. Het lijkt erop dat het voeren van extensieve (maar later mislukte) schikkingsonderhandelingen een aanspraak op de buitengerechtelijke incassokosten kan rechtvaardigen. De wetgever had hier duidelijkheid in kunnen verschaffen, maar heeft hier niet voor gekozen en de kwestie ongeregeld gelaten, zodat de situatie goed denkbaar is dat de schuldenaar direct 40 euro dient te voldoen, maar dat in een procedure geconcludeerd wordt dat de schuldeiser te weinig incassowerkzaamheden heeft verricht om op een verdere vergoeding van de incassokosten aanspraak te kunnen maken.
Opmerkelijk is dat de wet spreekt van een minimum van 40 euro. Van dit minimum mag niet ten nadele van de schuldeiser worden afgeweken. Partijen mogen onderling dus wel afspreken dat een hogere vergoeding voor invorderingskosten dan 40 euro dient te worden voldaan door de in gebreke blijvende schuldenaar. Hier ligt een interessante gelegenheid voor inkopers en de algemene inkoopvoorwaarden.
Een tweede verandering betreft een verfijning van de regeling over de wettelijke handelsrente. De eerste maatregel die geïmplementeerd werd, is dat de wettelijke handelsrente van 7 naar 8% gaat. Daarnaast wordt een aantal bepalingen nader ingevuld. Natuurlijk kunnen alle inkopers nu onmiddellijk de algemene voorwaarden laten aanpassen. Of dat verstandig is, is een tweede. De praktijk zal een aantal knelpunten nog moeten oplossen. Pas zodra die zijn opgelost is het verstandig de algemene voorwaarden aan de nieuwe wetgeving en de praktijk aan te passen. Het ieder half jaar veranderen van de algemene voorwaarden is immers niet echt een wenselijke situatie.